RWE trekt arbitragezaak over de uitfasering van steenkool in
RWE trekt zijn arbitragevordering ter waarde van meerdere miljarden dollars tegen Nederland in. Het Duitse energiebedrijf spande een rechtszaak aan tegen de staat voor 1,4 miljard euro bij het International Center for Settlement of Investment Disputes (ICSID), een arbitrageorgaan gevestigd bij de Wereldbank in Washington. Net als concurrent Uniper wilde RWE compensatie voor de steenkooluitfasering die Nederland in 2030 heeft besloten.
Concreet gaat het in de RWE-zaak om een schadevergoeding voor de sluiting van de energiecentrale Eemshavn in de regio Groningen, die het concern in 2015 in gebruik nam. De bouwkosten werden destijds geschat op ruim 3 miljard euro. Maar de Energy Charter Agreement (ECT), waarop de groep zich in haar rechtszaak in februari 2021 baseerde, heeft zijn juridische kracht verloren. In de periode na de ineenstorting van de Sovjet-Unie zorgde de internationale overeenkomst ervoor dat buitenlandse investeerders in Oost-Europa werden beschermd.
Maar in de tussentijd is het aantal rechtszaken dat door investeerders in de EU is aangespannen zo hoog gestegen dat de Europese Commissie heeft aangedrongen op ontbinding van het contract. Verschillende EU-lidstaten zoals Duitsland en Nederland hebben hun vertrek bevestigd.
Daarnaast heeft het Europese Hof van Justitie strenge beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden voor rechtszaken tussen investeerders binnen de Europese Unie. Deze zomer volgde het Federale Hof van Justitie dit voorbeeld door in verschillende beroepen, waaronder het RWE-geschil, te oordelen dat arbitrageclausules voor intra-Europese investeringsgeschillen in strijd zijn met het recht van de Unie. Als er geschillen ontstaan over compensatie, moeten deze noodzakelijkerwijs worden behandeld door de nationale rechtbanken (FAZ vanaf 28 juli).
BGH definieert de lijn
Een woordvoerder van de Nederlandse tak van RWE bevestigde de terugtrekking. In het licht van de besluiten van de BGH zien wij geen andere optie dan de lopende ICSID-procedure te beëindigen. “RWE erkent de beslissing van het Federale Hof van Justitie en moet deze naleven.” Waarnemend minister van Economie en Energie Rob Gitten van de links-liberale coalitiepartij D66 maakte in een brief aan de Tweede Kamer in Den Haag melding van de terugtrekking. De arbitrageprocedure werd een jaar geleden opgeschort omdat men wilde wachten op de beslissing van BGH. Aanvankelijk negen maanden, maar dit werd met twee maanden verlengd om beide partijen de kans te geven de beslissingen te analyseren.
Toen trok RWE zich op 16 oktober terug, schrijft Gitten nu. De staat ging akkoord en vroeg RWE om de kosten van de procedure te dekken. “Met het verzoek om uitstel komt eindelijk een einde aan de internationale arbitrageprocedure die RWE tegen de Nederlandse staat heeft aangespannen”, aldus Jetten, die aan de macht is sinds het uiteenvallen van de coalitie afgelopen juli, totdat er na de verkiezingen van 2011 een nieuwe coalitie wordt gevormd. 22 november.
RWE volgt op een soortgelijk besluit van rivaal Uniper, wiens zaak sinds maart aanhangig is. Het beroep van het bedrijf tegen de Nederlandse staat is echter nog hangende bij de Rechtbank in Den Haag. “Opvallend is dat RWE in hoger beroep ook rechtstreeks aanspraak maakt op investeringsbescherming op grond van artikel 26 van de ECT-wet”, schreef Gitten. Volgens hem is dit de eerste keer dat een dergelijke claim op materiële bescherming van de ECT-wet wordt ingediend “vanuit een nationaal gerechtsbedrijf”.