IJstijd in Europa: een grote vermindering van de bevolking van jager-verzamelaars – Wetenschap
Tübingen (dpa) – Met behulp van menselijke tanden uit de Europese ijstijd heeft een wetenschappelijk team ontdekt hoe prehistorische jager-verzamelaars omgingen met klimaatverandering. De menselijke bevolking daalde scherp tijdens de koudste periode, en in het Westen stonden de Europeanen uit de ijstijd op de rand van uitsterven, volgens de studie gepubliceerd in het tijdschrift Science Advances.
Destijds waren er, net als nu, grote klimaatveranderingen. “We moeten dringend leren van ons verleden als we de complexe milieuproblemen van de toekomst willen aanpakken”, legt onderzoeksleider Hans Rathmann uit.
De wetenschapper van het Senckenberg Center for Human Evolution and Paleoenvironment aan de Universiteit van Tübingen ontwikkelde in samenwerking met collega’s van de Universiteit van Tübingen, de Universiteit van Ferrara (Italië) en de Universiteit van New York (VS) een nieuwe methode voor het analyseren van fossielen. Dit is gebaseerd op een machine learning-algoritme.
Tanden als bewijs
“Tanden zijn de sterkste weefsels in het menselijk lichaam en zijn daarom de meest voorkomende fossiele skeletelementen die door archeologen zijn gevonden. Op deze manier konden we een ongekende dataset verzamelen waarvan de omvang aanzienlijk groter is dan die van eerdere collecties. De nieuwe collectie omvat tandheelkundige gegevens van 450 prehistorische mensen uit heel Europa, die de periode tussen 47.000 en 7.000 jaar geleden bestrijken.
De onderzoekers zochten naar kleine verschillen binnen de tanden, zoals het aantal en de vorm van kroonknobbels, nok- en groefpatronen op het kauwoppervlak, of de aan- of afwezigheid van verstandskiezen. “Deze eigenschappen zijn genetisch, wat betekent dat we ze kunnen gebruiken om genetische relaties tussen mensen uit de ijstijd te traceren zonder dat we goed bewaard oud DNA nodig hebben”, legt Rathmann uit.
Demografische veranderingen als gevolg van enorme klimaatveranderingen
Uit het onderzoek blijkt dat samenlevingen in West- en Oost-Europa ongeveer 47.000 tot 28.000 jaar geleden genetisch goed met elkaar verbonden waren. In Europa bestonden destijds vooral open steppelandschappen. Er leven grote kuddes zoogdieren en het is een belangrijke voedselbron voor jagers en verzamelaars. Deze omstandigheden hebben mogelijk het contact tussen groepen bevorderd.
In de daaropvolgende periode, 28.000 tot 14.700 jaar geleden, de koudste periode, vonden onderzoekers geen genetische verbanden tussen West- en Oost-Europa. Uit de analyses blijkt ook dat de bevolkingsomvang in beide regio’s aanzienlijk is afgenomen. Dit leidde tot een verlies aan genetische diversiteit en een afnemende populatie.
Toen de temperatuur weer steeg, trokken de gletsjers zich terug, keerden de steppe- en bosplanten terug, en begonnen de voorheen geïsoleerde en sterk uitgestorven gemeenschappen van West- en Oost-Europa weer in omvang toe te nemen. De migratie begon opnieuw.